Welkom! Je wilt gaan haken, wat leuk!
Bij deze haken voor beginners – tutorial leer je stap voor stap wat je moet doen om de basis van het haken onder de knie te krijgen. Je leert wat voor haaknaald, wol, stopnaald en steekmarkeerder je kunt gebruiken, je leert de steken lossen, vasten en stokjes haken. Het artikel staat bomvol foto’s en links naar andere tutorials. Onderaan de tutorial vind je haakpatronen die je kunt maken als je de stappen van de tutorial hebt gevolgd.
Zet een kopje thee of koffie en ga er lekker voor zitten.
Kom je er toch niet uit? Stuur me dan een berichtje via Facebook of Instagram. Geef jezelf een uur of 5 à 10 klooien “cadeau”, in die uren ga je deze hobby leren. Kom je die uren door? Dan heb je er, vrijwel gegarandeerd, een verslavende hobby bij!
Materialen
Voordat je aan de slag kunt heb je een aantal materialen nodig: een bol garen, een haaknaald, een schaartje en een naald. Soms is het handig om steekmarkeerders of een meetlint bij de hand te hebben. Ook kan het handig zijn om een haakpatroon bij de hand te hebben, al geef ik ook steeds voorbeelden in deze uitleg.
Garen kiezen
Garens zijn er in allerlei vormen en maten. Ik schreef hier al eerder een uitgebreid stuk over de verschillende garens.
Wat voor een beginner belangrijk is om te weten is dat je niet moet starten met zwart garen. Daarin kun je namelijk moeilijk je steken zien. Datzelfde geldt voor pluizig garen of heel erg dun garen. Afhankelijk van je project en je budget kun je vaak het beste beginnen met een bolletje 100% katoen, met circa 125 meter per 50 gram.
Haaknaald kiezen
Als je een bolletje hebt uitgekozen, moet je op het label kijken. Daar staat een plaatje met haaknaalden en/of breinaalden met één of 2 cijfers erbij, bijvoorbeeld 4-5 mm.
Dit betekent dat de aanbevolen haaknaaldmaat voor het materiaal, tussen de 4 en 5 mm dik is. Je hoeft zo’n naald niet zelf op te meten, er staat op het handvat of de verpakking welke maat het is.
Overige materialen
Een schaar en een naald heb je vast nog wel liggen. Een steekmarkeerder kan handig zijn, dat is een soort paperclipje speciaal voor handwerken, maar zou ik me nog niet druk om maken als je net begint. Een stukje draad in een andere kleur doet net zo goed dienst.
Haaksteken leren
Schuiflus
Deze steek wordt vaak niet eens genoemd, maar is toch nodig om je draad om je naald heen te krijgen. Het enige andere waar een patroon ooit mee kan beginnen is een “magische ring”, waar je hier meer uitleg over vindt.
Ik kan je overigens aanraden om toch eerst te oefenen met de steken op deze pagina, voor je je aan de magische ring waagt.
Een schuiflus is, jaja, een schuivende lus. Het maakt niet zoveel uit hóe je die maakt, maar dát je ‘m maakt. In dit YouTube-filmpje wordt uitgelegd hoe het werkt:
Je kunt ook onderstaande stappen volgen:
Stap 1: Leg het korte eind van de draad over het lange eind van de draad.
Stap 2: Ga met je vingers van onder naar boven door de lus en trek het lange eind door de lus heen.
Stap 3: Trek beide draden aan, totdat je een duidelijk knoopje en een lusje hebt. Het lusje kan groter en kleiner schuiven.
Stap 4: Schuif je haaknaald in de schuiflus en trek het lusje aan. Niet te strak, dan lukt de volgende steek niet!
Losse
Je hebt je allereerste steek al geleerd: de schuiflus. Een tweede steek waar geen haakpatroon zonder kan is de losse. Dit is de steek die je ook maakt als je vingerhaakt. Het enige wat je doet is de draad omslaan en door de schuiflus heen halen. Dit klinkt simpeler dan het lijkt: je moet de draad op spanning houden en het “werkje” ook vasthouden. Kijk in het bovenstaande filmpje hoe dit moet, of volg onderstaande foto’s.
In het Engels wordt deze steek ook wel ‘ch.’ of chain genoemd.
Je hebt nu één losse gemaakt.
Oefen nu met het haken van lossen tot ze er ongeveer even groot uit zien. Haal desnoods uit en doe het opnieuw, net zo lang tot het goed begint te voelen.
Meerdere lossen aan elkaar noem je een lossenketting.
Vaak begint een patroon met opzetten van een x-aantal lossen. Daarvoor kun je natuurlijk keurig tijdens het haken tellen, maar je kunt ook af en toe tussendoor tellen. Elke V-vorm is één losse, zie foto hieronder.
Haken in de lossenketting
Om verder te gaan met je project, ga je terug in de lossenketting haken. Daarvoor kijk je naar de lus op je haaknaald (die telt niet mee) en tel je de V-vormen die je eronder ziet liggen, steeds genest in elkaar. De eerste V-vorm sla je altijd over (zie 1 in plaatje hierboven).
Leren haken voor beginners: hoe haak je een vaste?
De vaste is één van de basissteken van het haken. Om een vaste te maken steek je de naald in de aangegeven steek of ruimte, sla je de draad om de naald en trek je de naald en het draadje terug door de steek. Je hebt nu twee lusjes op je haaknaald. Sla de draad opnieuw om de naald en trek deze door beide lusjes op je haaknaald. Je hebt nu één vaste gemaakt.
Als je een werkje maakt met alleen maar of vooral vasten, wordt het heel dicht: er zitten dan weinig gaten in je werk. Zorg er wel voor dat je haaknaald goed past bij het materiaal. Als je bijvoorbeeld een knuffel maakt, is het belangrijk dat het werk niet te stijf wordt, maar ook niet te open, want dan valt de vulling er weer uit. Maak daarom een proeflapje.
Vaak staat er op de wikkel van een bolletje wol hoeveel vasten bij hoeveel rijen je moet maken om hoeveel centimeter te bereiken. Op Yarn and Colors Must-Have staat bijvoorbeeld dat je 24 vasten bij 26 toeren moet haken om een oppervlakte van 10 bij 10 centimeter te bereiken. Het maken van een proeflapje met verschillende haaknaalddiktes scheelt je veel frustratie bij het haken en geeft mooier resultaat.
In het Amerikaans (USA) wordt deze steek ook wel ‘single crochet’ genoemd, afgekort met ‘sc.’ In het Engels (UK) wordt deze steek ook wel ‘double crochet’ genoemd, afgekort met ‘dc.’
Vasten haken
Om een vaste te haken heb je eerst een schuiflus gemaakt en twee of meerdere lossen. In de foto hieronder heb ik een schuiflus gemaakt en daarna 10 lossen. Het lusje op de naald telt nooit mee als je steken telt. Met vasten begin je vaak in de tweede losse vanaf de haaknaald (zie naald in de foto).
Om een vaste te maken steek je de haaknaald in de tweede losse vanaf de haaknaald en neem je een lusje op. Op de foto hieronder zie je hoe het eruit ziet als je haaknaald al in de goede positie is om de draad door de steek heen te trekken.
Dat lusje trek je door de steek heen. Je hebt nu 2 lusjes op de haaknaald staan (zie onderstaande foto).
Vervolgens sla je de draad om en trek je deze door beide lusjes heen. Je hebt nu 1 vaste gemaakt (zie foto onder). Ga zo door, maak in elke losse één vaste.
Je laatste vaste komt in de eerste losse die je gemaakt hebt (zie naald in foto hieronder).
Als je toer af is, kun je keren. Dit doe je bij vasten meestal door 1 losse te maken en je werk om te draaien.
Je eerste vaste komt dan in de laatste vaste die je net gemaakt hebt (zie naald in onderstaande foto).
Je kunt nu weer 10 vasten maken tot je bij het einde van de toer bent.
Toeren tellen
Veel projecten bestaan (bijna) volledig uit lossen en vasten. Zo kun je de meeste amigurumi’s (poppen en knuffels) prima maken als je deze steken onder de knie hebt. Je moet dan nog wel leren minderen en meerderen, daarover vind je hier meer informatie.
Om toeren te tellen is het het handigst als je ergens op een blaadje of in een app turft of toeren wegstreept. Print je patroon uit en trek een lijntje als je een toer gehad hebt. Wil je dat niet, of ben je je blaadje kwijt, dan kun je ook aan je haakwerk zien waar je bent. Als je goed op de foto hieronder kijkt zie je ter hoogte van de cijfertjes steeds zwarte gaatjes tussen de steken. Je ziet hieronder 5 toeren. Als je het haakwerk wat oprekt zie je de gaatjes vaak beter, waardoor je makkelijker kunt tellen. Aan de bovenkant tel je de V-tjes, net zoals je bij de lossen gedaan hebt. In de foto hieronder zijn er 10 vasten gemaakt, over 5 toeren.
Haken voor beginners: stokje haken
Bij stokjes sla je de draad om je naald, steekt deze in een steek en haalt een lusje daardoorheen, totdat er drie lusjes op de naald staan. Vervolgens haal je een lusje op en trekt deze door twee lusjes. Nu heb je nog twee lusjes over. Je haalt weer een draad op en trekt deze door de laatste twee lusjes heen. Nu is je stokje af.
Stap voor stap uitleg
Een stokje kun je maken in een lossenketting of in een andere steek. In het voorbeeld maken we de stokjes in de lossenketting. Meestal staat er in het patroon in de hoeveelste losse vanaf de naald je moet insteken. Bij stokjes is dit vaak de vierde losse vanaf de naald. De drie lossen die je overslaat zijn dan ongeveer even hoog als een stokje en sluiten/beginnen dan mooi de toer. Die overgeslagen lossen tellen dan vaak als eerste stokje. In goede haakpatronen staat dit erbij.
Om een stokje te maken sla je de draad om de naald en steek je de naald in de aangegeven steek (de vierde losse in mijn voorbeeld, bij de naald dus). Het lusje op de haaknaald telt niet mee als je gaat tellen.
Op onderstaande foto zie je hoe het eruit ziet nadat je hebt omgeslagen en door de steek hebt gestoken. Helemaal rechts op de foto zie je het lusje dat al op je naald zat, het lusje daar links van is de omslag die je net gemaakt hebt en helemaal links zie je de losse waar je doorheen gestoken hebt.
Nu sla je de draad weer om en haal je de naald terug door de losse heen.
Je hebt nu 3 lusjes op de naald (zie foto onder).
Voor de volgende stap sla je de draad om en haal je door 2 van de 3 lusjes heen.
Vervolgens sla je de draad weer om en haal je door de laatste twee lusjes heen tot je 1 lusjes op de naald hebt.
Op de onderstaande foto zie je helemaal rechts de drie lossen die je hebt overgeslagen en daar direct naast je eerste gemaakte stokje.
Maak nu in elke steek een stokje om te oefenen. Je krijgt dan onderstaand resultaat.
Om te keren na een toer stokjes, maak je weer 3 lossen.
Vervolgens draai je je werk om. Daarvoor sla je de draad om de naald, steek je in waar de stopnaald wijst onder beide V-lusjes steekt, haal je een lusje op en trek je dat lusje door de steek terug, zodat je 3 lusjes op de naald hebt. Daarna sla je om en haal je door 2 lusjes. Daarna sla je weer om en haal je door de laatste twee lusjes. Op deze manier ga je door tot je het einde van de toer bereikt hebt.
In het voorbeeld tel je 11 stokjes. In de tweede toer stokjes moet je (dus) weer 11 stokjes krijgen, anders gaat je werk taps toe lopen. Je laatste stokje moet in de bovenste van de drie lossen die je net hebt overgeslagen. Voor de derde toer moet het laatste stokje in de derde beginlosse die je gemaakt hebt. Als je het moeilijk vindt om die steek te herkennen, kun je bij het maken van de beginlossen een steekmarkeerder of contrasterend stukje wol door de derde beginlosse doen, zodat je zeker weet dat je die niet overslaat. Je steken tellen is, zeker als beginner, ook ontzettend aan te raden. Dat lijkt veel werk, maar alles uithalen en opnieuw beginnen, of met een driehoekdeken eindigen als dat niet de bedoeling was, is erger 😉
Stokjes worden heel veel gebruikt in haakpatronen. Het stokje is echt één van de basissteken en als je deze steek (en de lossen) onder de knie hebt, kun je de mooiste projecten starten! Het stokje staat onder andere centraal in de Granny Stripe, Sunny Log Cabin Deken, Cupcake Stripe Deken en in de WeekEnder Deken.
Losse
Magische ring
Halve vaste
Vaste
Halfstokje
Stokje
Dubbelstokje
Driedubbelstokje