Op deze pagina leer je alles over Mozaïek haken
Er zijn verschillende technieken die mozaïek haken kunnen worden genoemd. De ene techniek werkt met heen en weer gaande toeren en lossenbogen, die noem ik “interlocking” haken. Daar gaat deze pagina niet over. De andere techniek wordt in toeren gehaakt, met steeds tussendoor afhechten, steeds aan dezelfde kant van het werk, met vasten in de achterste lussen en stokjes in de voorste lussen. Daar gaat deze pagina wél over!
Ik ben in aanraking gekomen met Mozaïek haken door de prachtige Havana CAL van Tinna, een kooppatroon van Ravelry, dat ook in het Nederlands vertaald is door de Wolkast.
Als een deken je te groot is, of teveel van het goede om mee te beginnen, kun je eerst ook een dunne sjaal maken. De foto hierboven is van The Crochet Architect. Je kunt heel goed zien dat je ook met “slechts” twee kleuren echt prachtig duidelijke patronen kunt krijgen in je haakwerk.
Hou je niet van dekens én niet van sjaals? Dan kun je ook deze leuke etuis maken, bijvoorbeeld voor je haaknaalden. Deze zijn ook een ontwerp van Tinna en het Engelstalige patroon vind je via deze link.
Psssst: Na het lezen van deze instructies kun je lekker aan de slag met de Mozaiek Tas van Irma Koopman hier op de site!
Basisinstructies
Bij de mozaïek haak techniek haak je aan de voorzijde van de deken, van rechts naar links als je rechtshandig bent, van links naar rechts als je linkshandig bent. Je knipt iedere toer de draad door en hecht iedere toer af. Door afwisselend contrasterende kleuren te gebruiken, die in de patronen worden aangeduid met A en B, krijg je gave patronen. Je haakt steeds een toer in kleur A en dan één in toer B en dan weer in A. Je kunt zelf besluiten wanneer je kleur A verandert en wanneer kleur B, of altijd dezelfde twee kleuren gebruikt. In de patroonbeschrijvingen wordt altijd gesproken van kleur A en kleur B.
Enthousiast geworden?
Materialen
Je kunt mozaïek haken met allerlei verschillende materialen. Het mooiste komen de steken uit in (niet-pluizig!) katoen, acryl of wol. Hoe dikker/pluiziger de draad, hoe slechter de patronen te zien zijn. Zorg ervoor dat je een haaknaaldmaat gebruikt die aansluit bij het materiaal dat je gebruikt en maak altijd een proeflapje als je aan een groot project (zoals een deken of omslagdoek) begint met deze techniek.
Stekenuitleg
Eigenlijk worden met mozaïek haken constant twee steken afgewisseld: de vaste door de achterste lus en het stokje door de voorste lus. Door dat op verschillende manieren te doen, krijg je verschillende patronen. In dit korte overzicht worden alle steken samengevat. Snap je het niet? Maak je geen zorgen, bij elke stap van de uitleg staat een uitgebreide foto-tutorial. Klik op de naam van de steek om direct naar dat deel van de tutorial te verspringen.
Schuiflus: de manier om de draad aan de haaknaald te bevestigen.
Losse: sla de draad om de naald en haal door de lus op de haaknaald.
Vaste: Steek de naald door aangegeven steek, sla de draad om en haal een lusje op. Je hebt nu 2 lusjes op de haaknaald. Sla de draad om en haal door alle twee de lusjes heen.
Stokje: Sla de draad om de naald en steek de naald door de aangegeven steek. Sla de draad om en haal een lusje op. Je hebt nu 3 lusjes op de haaknaald. Sla de draad om en haal door twee lusjes heen. Je hebt nu 2 lusjes op de haaknaald. Sla de draad om en haal door beide lusjes heen.
Haken in voorste en achterste lussen: Het bijzondere aan het mozaïek haken bereik je door de vasten altijd in de achterste lussen te haken en de stokjes altijd in de voorste lussen.
Kantsteken: In de patroontekeningen zie je pijltjes staan aan het begin en einde van elke toer. Dit zijn de kantsteken. De kantsteek aan het begin van elke toer in elk patroon haak je door een staande-vaste te haken door beiden lussen in de eerste vaste van de vorige toer (wat dus ook een kantsteek is). De kantsteek aan het eind van elke toer in elk patroon haak je door een vaste door beide lussen in de laatste vaste van de vorige toer te haken (wat dus ook een kantsteek is). Daarna haak je 1 losse, knip je de draad door en trek je strak aan.
Opzettoer
Voor de opzettoer kun je kiezen uit opzetten met lossenketting of opzetten zonder lossenketting. Van beiden volgt een voorbeeld. Het voordeel van zonder lossen opzetten is dat je een flexibelere rand krijgt, minder gedoe hebt met tellen en geen last hebt van een draaiende lossenketting. Het nadeel is dat het iets lastiger is dan opzetten met een lossenketting om te leren. In beide gevallen begin je met een schuiflus.
Hoe haak je een schuiflus?
Mét lossenketting opzetten
Je haakt een veelvoud van 12 lossen + 3 keerlossen met kleur A. Voor een proeflapje haak je bijvoorbeeld 36 lossen + 3 = 39 lossen.
Hoe haak je een losse?
Nadat je de schuiflus hebt gemaakt, sla je de draad om de haaknaald.
Trek de draad door de lus op de haaknaald. Je hebt nu 1 losse gehaakt.
Ga op deze wijze door tot je een lossenketting hebt gemaakt van het gewenste aantal.
Tel je lossen als je klaar bent. Eén losse vormt een soort V-tje, zoals in deze foto is aangegeven. De eerste drie lossen hebben witte streepjes er op getekend om de V-vorm te accentueren. Er staan op deze foto 10 lossen, één losse naast elk zwarte balkje. De lus op de haaknaald telt nooit mee.
Eerste toer opzetten met lossenketting
Als je het gewenste aantal lossen hebt bereikt en hebt nageteld kun je verder gaan met de eerste toer.
Haak een vaste in tweede losse vanaf de haaknaald:
De naald wijst aan waar de tweede losse vanaf de haaknaald zit. De lus op de haaknaald telt niet mee (en is erg groot uitgetrokken om de foto duidelijker te maken, in het “echt” moet ie gewoon strak om de haaknaald heen zitten).
Steek je haaknaald door die losse heen, sla de draad om en haal een lusje op. Dat betekent dat je de draad weer door de losse heen haalt naar de voorkant van je werk.
Je hebt dan twee lusjes op je haaknaald (zie foto boven). Sla de draad nu weer om en haal door beide lusjes heen.
Je vaste is nu af. Je maakt in alle andere lossen van de ketting ook een vaste, op precies dezelfde manier. De naald in de foto laat zien waar de volgende vaste moet komen. Je steekt de naald door die losse, slaat de draad om en haalt een lusje op.
Dan sla je de draad weer om en haalt door beide lusjes heen. Je tweede vaste is dan af.
In bovenstaande foto zie je de eerste vaste aangegeven met een witte streep en de tweede met een oranje streep. De naald zit in de losse waar de derde vaste moet komen. Daar steek je je naald doorheen.
Dat ziet er van de bovenkant dan zo uit. Helemaal rechts op de haaknaald is de lus die altijd op je haaknaald zit. Het middelste draadje op de haaknaald is waar je door de losse bent gegaan en de lopende draad hangt links om je haaknaald heen, klaar om door de losse heen getrokken te worden.
Je hebt nu weer twee lusjes op de haaknaald. Sla de draad om en haal door beide lusjes heen. Je hebt nu drie vasten af.
Je gaat op deze manier door tot je in elke losse een vaste hebt gehaakt. Tel op dit punt je vasten! Ik tel vaak “verkeerdom”, dus vanaf de haaknaald terug. Als je dan bij de allerlaatste bent aangekomen, kun je die steek markeren met een steekmarkeerder of een stukje contrasterend garen. Die allereerste steek is namelijk niet heel duidelijk als je met een lossenketting opzet en wordt daarom door beginners vaak overgeslagen. De naald in de foto hieronder geeft de eerste steek aan.
Je hebt nu 38 steken in deze toer en in alle verdere toeren van je lapje.
Je kunt ook een stukje contrasterend draad of een steekmarkeerder steken door de allerlaatste gehaakte vasten. Zo weet je in de volgende toer beter waar je moet eindigen.
Nu gaan we afhechten. We zorgen er daarbij voor dat we de bol straks weer kunnen gebruiken én dat het draadje niet zomaar losschieten kan.
Daarvoor haak je eerst een losse. Daarvoor sla je de draad om de naald en trek je door het lusje heen, net zoals je begonnen bent. Nu hoeft het maar één keer 🙂
Knip de draad door op 8-12 centimeter afstand. Het komt niet zo precies, maar zorg dat je genoeg daar over houdt om straks weg te kunnen werken.
Trek de draad door de losse heen en trek stevig aan. Je hebt dan een heel klein knoopje gekregen. Dit telt niet mee, maar zorgt er wel voor dat de draad gezekerd is.
>>Je kunt nu verdergaan bij toer 2.<<
Zonder lossenketting opzetten:
Je zet al hakend een veelvoud van 12 steken op + 2.
Stap voor stap:
Maak een schuiflus op je haaknaald.
Haak 2 lossen (voor een losse sla je de draad om en haal je deze door de lus op de haaknaald heen).
Steek de haaknaald door de eerste losse
Sla de draad om en haal een lusje op.
Je hebt nu 2 lusjes op de haaknaald. Sla de draad om en haal door 1 lusje. Deze losse is de steek waar je straks de volgende al-hakend-vaste in moet maken.
Sla nu de draad om en haal door beide lusjes. Je hebt nu 1 al hakend vasten opgezet.
Nu komt het lastigste van deze steek: waar steek je in voor de volgende steek? Je draait je werkje een beetje naar je toe en ziet dan, als het goed is, een V-vorm van de LOSSE die je net haakte (bij: sla de draad om en haal door 1 lusje). Steek onder beide lussen van die losse door.
Sla de draad om en haal een lusje op.
Sla de draad om en haal door 1 lusje. Dit vormt nu de steek waarin je voor de volgende al hakend vasten opzetten moet haken!
Sla de draad om en haal onder beide lusjes door.
Je hebt nu 2 al hakend vasten opzetten gehaakt. Ik ga je nog één keer laten zien hoe het moet.
Je steekt de haaknaald onder beide lussen van de laatstgehaakte losse door…
Dan sla je de draad om en haalt een lusje op…
Je kunt een stukje contrasterend draad of een steekmarkeerder steken door de allereerste (en straks ook door de allerlaatste) gehaakte vasten. Zo weet je in de volgende toer beter waar je moet starten en eindigen.
Heb je de gewenste hoeveelheid vasten bereikt? Haak dan een losse, knip de draad door en trek de draad door de losse heen. Trek stevig aan om de draad te zekeren. Je bent klaar met toer 1 en kunt nu verder lezen.
Wat is de eerste steek van de toer?
Voor we beginnen is het handig om te weten wat de allereerste steek van de toer is. Vooral bij de tweede toer, opgezet met lossenketting is dit nog wat lastig te zien. Daarna wordt het eenvoudiger, want dan is het altijd de staande-vaste van de toer ervoor en kun je ‘m duidelijk herkennen aan het “knoopje” van de schuiflus.
In bovenstaande foto zie je een stukje van de eerste toer. De witte streepjes zijn ter verduidelijking, zodat je de vasten goed leert kennen. De zwarte blokjes staan steeds naast één vaste, zodat je kunt leren tellen. Kijk in je eigen werk ook of je de eerste steek goed herkent, en tel eventueel vanaf het einde af terug.
Je begint elke toer met een kantsteek. Je kunt deze haken door een halve vaste door beide lussen, een losse en dan een vaste in dezelfde steek, óf door alleen een staande-vaste (wat ik je met klem kan adviseren).
Begin-kantsteek (staande-vaste)
Maak een schuiflus op je haaknaald (zie instructies boven voor de uitleg). Zie foto boven.
Je gaat onder beide lussen door voor deze begin-kantsteek. Zoals je de naald in de foto boven ook ziet doen.
Als je door beide lusjes heen bent gegaan, ziet het eruit zoals in de foto boven. Twee rode draadjes en één blauwe (van de schuiflus).
Sla de draad om en haal een lusje op.
Je hebt nu twee lusjes op de haaknaald.
Sla de draad om en haal door beide lusjes heen. Je staande-vaste is nu af.
Vasten haken in achterste lussen
Nu ga je verder met de toer. Bij deze tweede toer haak je alleen vasten in de achterste lus. Bij mozaïek haken haak je een combinatie van vasten in de achterste lus, en stokjes in de voorste lus een toer lager. We hebben nu nog geen toer lager, dus we kunnen nu alleen nog maar vasten in de achterste lus haken.
In de foto hierboven zie je een stuk van de eerste toer. De witte streepjes geven de achterste lussen aan. De stopnaald in de foto steekt onder alleen de achterste lus door. Dit is dus de plek waar je in moet steken. Niet onder beide lusjes van de V-vorm door, maar alleen onder de achterste lus door.
Steek je haaknaald door de achterste lus van de volgende vaste.
Sla de draad om en haal een lusje op.
Je hebt nu twee lusjes op de haaknaald.
Sla de draad om en haal door beide lussen heen. Je eerste vaste is nu af.
In de bovenstaande foto zie je met de naald waar de volgende vaste moet komen.
*Steek je haaknaald door de achterste lus van de volgende vaste (foto linksboven). Sla de draad om en haal een lusje op (foto rechtsboven). Je hebt nu twee lusjes op de haaknaald (foto linksonder). Sla de draad om en haal door beide lussen heen. (foto rechtsonder)*
Herhaal van * tot * tot je nog één steek over hebt.
In bovenstaande foto is nog één vaste over. Daar haak je een eind-kantsteek in!
Eind-kantsteek
Je eindigt elke toer óók met een kantsteek. Je haakt hiervoor een vaste door beide lussen van de laatste vaste van de vorige toer (zie foto onder). Dit is de steek waar je een contrasterend draadje of steekmarkeerder doorheen hebt gedaan.
Je steekt je naald onder beide lusjes van de kantsteek (of laatste vaste) door.
Je slaat de draad om en haalt een lusje op.
Je hebt nu twee lusjes op de haaknaald. Je slaat de draad om en haalt door beide lusjes heen.
Nu haak je één losse. (Dat is de draad omslaan en meteen door de lus op je haaknaald heen trekken, zoals je ook begonnen bent met de hele ketting).
Nu knip je de draad af op ongeveer 10 centimeter en trekt ‘m door de losse heen. Je trekt ‘m stevig aan, zodat de draad gezekerd is.
Tekeningen lezen
Voordat we kunnen beginnen aan de derde toer ga ik iets uitleggen over het lezen van patroontekeningen van deze techniek.
Er zijn verschillende elementen aan een mozaïek patroontekening. Ik licht ze even kort toe.
Helemaal rechts zie je cijfers staan. Dit zijn de cijfers van de toernummers. Toer 1 is de opzettoer, waarbij je zelf kiest of je mét of zonder lossenketting opzet. Toer 2 is altijd een toer met alleen maar vasten in de achterste lussen voor het eerste mozaïekpatroon, maar kan al kruisjes hebben voor andere patronen.
De tabel bestaat uit vakjes met cijfers, letters, pijltjes, óf lege vakjes, óf een kruisje.
Bij de pijl naar linksboven, haak je een begin-kantsteek. Dat is de staande-vaste door beide lussen. Klik hier om naar de uitleg hierboven te gaan van de begin-kantsteek.
Overal waar je een leeg vakje ziet, ongeacht de kleur!, haak je een vaste in de achterste lus.
Overal waar je een kruisje ziet, haak je een stokje in de voorste lus van de toer met dezelfde kleur eronder. Maak je geen zorgen als dit als abacadabra klinkt, ik leg het zo uit, mét foto’s.
Daarna zie je pijlen naar rechtsboven. Die zijn voor de eind-kantsteek, de vaste door beide lussen, afgerond met een losse en het doorknippen van de draad, gevolgd door het doortrekken van die draad. Klik hier om naar de uitleg hierboven te gaan van de eind-kantsteek.
Ten slotte zie je helemaal aan de linker kant een balk met A en B. Dit verwijst naar de kleuren A en B, die je contrasterend kiest zodat de patronen goed uitkomen.
Wat je ook nog ziet in mozaïek patronen, is een verschil in de kleur van de vakjes. Hier hoef je niets mee te doen, maar dit geeft het patroon weer dat het uiteindelijk wordt. Een soort visuele ondersteuning zodat je weet of je goed zit als je het patroon maakt, of handig als je een nieuw patroontje uit wilt kiezen. Je ziet dat het kruisje en de twee vakjes eronder altijd in dezelfde kleur zijn. Dit komt doordat het kruisje het stokje twee toeren lager in de voorste lus betekent, waardoor er dan dus een verticaal streepje op je haakwerk komt te liggen.
[foto bovenstaand patroon toevoegen!]
Helemaal onderaan het patroon staat ten slotte “herhaal dit patroongedeelte”. Als je dus een project haakt wat breder is dan het stukje patroontekening, herhaal je als je bij de middelste dikke streep bent aangekomen steeds weer vanaf na de beginkantsteek-pijl, tot de middenstreep, tot je bij je laatste herhaling bent aangekomen, dan haak je vanaf de dikke middelstreep naar de eindkantsteek-pijl toe.
De tekeningen worden van rechts naar links “gelezen” (dus van de 2 naar de B in bovenstaand voorbeeld). Het geselecteerde stuk in de tekening hierboven is dus toer 2. In geschreven vorm zou dit zijn: Haak een begin-kantsteek, *haak 12 vasten*, herhaal tussen * tot * tot je bij de laatste 12 steken bent aangekomen, haak 12 vasten, haak een eind-kantsteek. Laat dit nu net toevallig de toer zijn die we net gehaakt hebben!
Toer 1 zou in woorden zijn: “Zet al hakend 38 vasten op”, Toer 2 zou zijn: “Begin-kantsteek, haak een vaste in de achterste lus van elke steek tot je 1 steek over hebt, eind-kantsteek”.
Als je 38 vasten hebt opgezet, haak je eerst de kant-steek, daarna twee keer het stukje tussen “herhaal dit patroongedeelte” en daarna pas het allerlaatste stukje en de eindkantsteek.
Ik laat het je zien voor de volgende toer! Doe je mee?
Toer 3
Toer 3 is weer met kleur A, in het voorbeeld is dat rood. Dit kun je helemaal aan de linkerkant van de toer zien door de hoofdletter A.
Nu ga je naar helemaal de rechterkant van de tekening. Daar zie je een 3, voor Toer 3.
In geschreven tekst zou deze toer 3 zijn: “Haak een beginkantsteek in de begin-kantsteek van toer 2, *Stokje door de voorste lus van de steek eronder van toer 1, één vaste van toer 2 overslaan, vaste in achterste lus van volgende 11 steken*, herhaal tot 1 steek over, eind-kantsteek”.
We gaan het stap voor stap bekijken.
Direct daarnaast staat een pijl naar linksboven, die betekent: maak een begin-kantsteek (ook wel staande-vaste genoemd) in de eerste steek. Die is duidelijk herkenbaar, omdat het “staartje” van de draad er direct aan ligt. Maak daarvoor een schuiflus op je haaknaald en steek de haaknaald onder beide lussen van de vorige staande-vaste door.
Sla dan de draad om en haal en lusje op. Je hebt dan 2 lusjes op de haaknaald. Sla de draad om en haal door beide lusjes.
Nu kijk je in de patroontekening bij de rij naast de 3 en zie je dat er naast de begin-kantsteek meteen een kruisje staat. We gaan dus nu een stokje in de voorste lus van de toer eronder met dezelfde kleur haken.
Zie je de naald in de foto? Dat is de voorste lus waar het stokje in moet.
Stokje door Voorste lus
Voor een stokje doe je de volgende handelingen:
Je slaat de draad om.
Je steekt de naald van onder naar boven door de voorste lus.
Je slaat de draad om en haalt een lusje op (door die voorste lus heen). Je hebt nu 3 lusjes op je naald.
Je slaat de draad om en haalt door twee lusjes heen. Je hebt nu twee lusjes op de haaknaald.
Je slaat de draad om en haalt door alle twee de lusjes op de haaknaald. Je stokje is nu af.
Nu kijk je weer in je patroon en zie je dat je een leeg hokje, en dus een vaste in de achterste lus, moet haken.
De vaste achter het stokje sla je altijd over.
Kijk goed naar waar de naald zit in de foto.
Haak een vaste in de achterste lus.
Als je in het patroon kijkt, zie je dat er nog 10 vasten in achterste lus worden gehaakt voor je bij de dikke middenstreep aankomt.
Nu begin je weer opnieuw bij de steek naast de beginkantsteek, dus je haakt weer een stokje in de voorste lus van de toer eronder met dezelfde kleur. Ik laat nog één keer zo’n stokje zien, daarna gaan we verder met de uitleg. Je slaat de draad om de naald. (Foto boven!)
Je steekt de naald van onder naar boven door de voorste lus van de vaste van de toer eronder met dezelfde kleur. Je slaat de draad om en haalt een lusje op. Je hebt nu 3 lusjes op je naald.
Je slaat de draad om en haalt door twee lusjes heen. Je hebt nu twee lusjes op de haaknaald. Je slaat de draad om en haalt door alle twee de lusjes op de haaknaald. Je stokje is nu af.
Nu kijk je weer in je patroon en zie je dat je een leeg hokje, en dus een vaste in de achterste lus, moet haken.
De vaste achter het stokje sla je altijd over.
Kijk goed naar waar de naald zit in de foto.
Haak een vaste in de achterste lus van de volgende 11 vasten.
Herhaal dit patroon tot je bij het einde van de toer bent gekomen.
Je sluit de toer, zoals altijd, weer met een eind-kantsteek af.
Snap je het tot dusver?
Toer 4
Toer 4 wordt weer gehaakt in kleur B. Dat is in het voorbeeld blauw.
De toer begint met een begin-kantsteek. Dat wordt ook wel een staande-vaste genoemd.
Daarna zien we een leeg hokje en haken dus een vaste in de achterste lus. Dat kan hier ook niet anders, omdat een stokje in de voorste lus van de toer met dezelfde kleur eronder, niet kan. Daar zit het stokje van toer 3 al. Dit kun je ook zien in de tekening: boven een kruisje komt altijd een leeg hokje.
Vervolgens zien we wél een kruisje. Daar komt dus een stokje in de voorste lus van de toer eronder. Onthoud dat je altijd in dezelfde kleur haakt als waar je de voorste lus van oppakt. Dus je haakt door een B kleur voorste lus als je met B aan het haken bent. Bij de vasten in de achterste lus is het juist andersom: je haakt altijd in de achterste lus van de andere kleur, in dit geval dus de A kleur.
Vergeet je niet de vaste achter het stokje over te slaan?
Nu haak je weer 11 vasten in de achterste lus.
Je kunt bij dit mozaïek haakpatronen blijven tellen, dat is zeker als beginner verstandig. Toch kun je vaak ook een “trucje” of “ezelsbruggetje” onthouden. In het voorbeeldpatroon haak je bijvoorbeeld steeds de stokjes precies ná het stokje in de toer ervoor. Als je dat ritme eenmaal lekker te pakken hebt, dan is het een vrij gedachtenloos patroontje. Het risico is dat je ergens een steek overslaat en dan pas heel veel toeren later erachter komt dat er iets niet klopt. Blijf dus, zeker als beginner, je toeren natellen.
En nu verder…
Sommige mensen vinden het fijn om de patronen uit te printen en dan steeds een streep te zetten door het cijfer aan de rechterkant als ze een toer hebben afgerond.
Je kunt bij mozaïek haken ook super makkelijk tellen bij welke toer je bent. In onderstaande foto zien er 4 toeren af.
Hoeveelheid lossen opzetten bepalen
Als je niet met een voorgeschreven patroon werkt, of niet met het voorgeschreven materiaal, vraag je je waarschijnlijk af hoeveel lossen je moet opzetten voor jouw gewenste doel (pannenlap, kussen, deken, etc.). Daar is geen pasklaar antwoord op, maar je kunt het wel berekenen. Daarvoor haak je eerst een proeflapje, (dat heb je misschien in bovenstaande stappen al gedaan) dat *meestal* uit een veelvoud van 12 + 3 lossen moet bestaan als je mét lossenketting opzet en uit een veelvoud van 12 + 2 vasten moet bestaan als je zonder lossenketting opzet. Haak bijvoorbeeld een proeflapje van 39 lossen (of 38 opgezette vasten). Die “+ 2 vasten” zijn voor de kantsteken, en die 12 is voor de “herhaal dit patroondeel” aanduiding van 12 steken. Het kán zijn dat je een mozaïek patroon hebt gevonden waar het “herhaal dit patroondeel” uit veel meer of veel minder steken dan 12 bestaat. Stel dat je een patroon vindt dat uit 24 steken herhalen bestaat, dan zet je dus 24 + 3 lossen op, of al hakend 24 + 2 vasten.
Als je proeflapje ongeveer 12 toeren hoog is, kun je afhechten. Je meet dan de breedte en de hoogte van je proeflapje op. Je kunt het ook nog op de keukenweegschaal leggen, zodat je kunt berekenen hoeveel garen je nodig hebt. Is je proeflapje bijvoorbeeld 20 centimeter breed, en je hebt al hakend 38 vasten opgezet, dan kun je berekenen hoeveel vasten je nodig hebt voor een deken van 120 centimeter breed: namelijk 6 x 38 = 228 vasten. Als je proeflapje na 12 toeren 10 centimeter hoog is en je wilt een deken van 180 centimeter hoogte, moet je dus 12 x 18 = 216 toeren haken. Als je proeflapje van 20 bij 10 centimeter groot 30 gram weegt, en je wilt een deken van 120 bij 180 centimeter maken, heb je ongeveer 6 * 30 * 18 = 3.240 gram van datzelfde garen met diezelfde haaknaaldmaat nodig (want 6 lapjes van 20 centimeter breed en 10 centimeter hoog wegen samen 30 gram, en daar heb je er dan 18 van in de hoogte nodig).
Patronen
Onthoud:
Begin-kantsteek: staande-vaste door beide lussen
Vasten: in de achterste lus van de volgende steek.
Stokjes: in de voorste lus van de volgende steek van twee toeren ervoor (onderliggende toer in dezelfde kleur)
Eind-kantsteek: vaste door beide lussen, losse, draad doorknippen, draad doortrekken en aantrekken.
1. Diagonaal-1stokje-11vasten
Toer 1: Zet al hakend een veelvoud van 12 vasten + 2 vasten voor de kantsteken op met KLEUR A. Hecht af.
Toer 2: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 3: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *Stokje, 11 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek.
Toer 4: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. *Vaste, stokje, 10 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek.
Toer 5: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *2 vasten, stokje, 9 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek
Toer 6: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *3 vasten, stokje, 8 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek
Toer 7: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *4 vasten, stokje, 7 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek
Toer 8: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *5 vasten, stokje, 6 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek.
Toer 9: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *6 vasten, stokje, 5 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek
Toer 10: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *7 vasten, stokje, 4 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek
Toer 11: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *8 vasten, stokje, 3 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek
Toer 12: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *9 vasten, stokje, 2 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek
Toer 13: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *10 vasten, stokje, 1 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek
Toer 14: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *11 vasten, stokje*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek
2. Kleine Hokjes
Toer 1: Zet al hakend een veelvoud van 12 vasten + 2 vasten voor de kantsteken op met KLEUR A. Hecht af.
Toer 2: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 3: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Vaste, *Stokje, vaste*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek.
Toer 4: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 5: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 6: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 7: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Vaste, *Stokje, vaste*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek.
Toer 8: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 9: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 10: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 11: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Vaste, *Stokje, vaste*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek.
Toer 12: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 13: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 14: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 15: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Vaste, *Stokje, vaste*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek.
Toer 16: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de enalaatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 1: Zet al hakend een veelvoud van 12 vasten + 2 vasten voor de kantsteken op met KLEUR A. Hecht af.
Toer 2: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de een na laatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 3: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. *5 vasten, Stokje, 6 vasten*. Herhaal tot laatste steek over is. Eind-kantsteek.
Toer 4: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak de hele toer in elke steek een vaste. Eind-kantsteek.
Toer 5: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. haak *4 vasten, 1 stokje, 1 vaste, 1 stokje, 5 vasten*. Eind-kantsteek.
Toer 6: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak *5 vasten, 1 stokje, 6 vasten*. Eind-kantsteek.
Toer 7: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Haak *3 vasten, 1 stokje, 3 vasten, 1 stokje, 4 vasten*. Eind-kantsteek.
Toer 8: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak *4 vasten, 3 stokjes, 5 vasten*. Eind-kantsteek.
Toer 9: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Haak *2 vasten, 1 stokje, 5 vasten, 1 stokje, 3 vasten*. Eind-kantsteek.
Toer 10: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak *4 vasten, 3 stokjes, 5 vasten* Eind-kantsteek.
Toer 11: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Haak * 3 vasten, 1 stokje, 3 vaste, 1 stokje, 4 vaste*. Eind-kantsteek.
Toer 12: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak *5 vasten, 1 stokje, 6 vasten*. Eind-kantsteek.
Toer 13: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Haak * 4 vasten, 1 stokje, 1 vasten, 1 stokje, 5 vasten* Eind-kantsteek.
Toer 14: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de een na laatste steek. Eind-kantsteek.
Toer 15: Hecht met een staande-vaste KLEUR A aan in de eerste steek. Haak *5 vasten, 1 stokje, 6 vasten*. Eind-kantsteek.
Toer 16: Hecht met een staande-vaste KLEUR B aan in de eerste steek. Haak een vaste in de achterste lus van elke vaste tot de een na laatste steek. Eind-kantsteek
(Patroontekst volgt nog, evenals foto!)
(Patroontekst volgt nog, evenals foto!)
(Patroontekst volgt nog, evenals foto!)
(Patroontekst volgt nog, evenals foto!)
Leeg excel bestand waarmee je lekker zelf aan de slag kunt:
Erna
Thursday 4th of July 2024
Dag Iris, Compliment voor je stap-voor stap beginnerstutorial van Mozaiek-haken. Eindelijk iemand, die compleet is in de uitleg. Die vertelt, hoe je de stokjes goed in moet steken (en niet verkeerd-om draaiend). Die uitlegt hoe je de begin- en eindsteek moet maken, zonder met dubbele draad te haken. En die de uitleg zonder bijgeluiden van gepraat, verkeer en neus-ophalen publiceert...
Ik ben een ervaren haakster, maar zocht naar de uitleg over het lezen van de Mozaiek-patronen. Die heb je me dus gegeven. Dankjewel! Groet van Erna.
Rita
Saturday 27th of January 2024
Heerlijk, zo'n duidelijke beschrijving! Eindelijk begrijp ik het. Heel veel dank voor al die moeite.
mieke
Sunday 27th of November 2022
VERY INTERESTED
Ciilia
Sunday 24th of October 2021
Super fijne uitleg gaat nu goed komen
Bep
Friday 9th of April 2021
Kunt u mij uitleggen hoe ik met 3 kleuren in 1 toer kan mozaiek haken?? M.v.g Bep