Skip to Content

Tunische Mandala

Tunische Mandala

DSC_0280

Deze mandala wordt voor het overgrote deel gemaakt met de tunische haaksteek, die eigenlijk weven, breien en haken combineert. Voor grote werken met de tunische haaksteek heb je aparte, lange, haaknaalden nodig, maar voor dit project is dat niet nodig. Wel is het handig als je een gladde (houten of metalen) haaknaald hebt, en niet eentje met een (plastic) handgreep, omdat je op een bepaald moment vele steken op je naald moet hebben kunnen staan.

De beschrijving die ik hier geef is een vrij algemene beschrijving. Ik denk namelijk dat je met de mandala van alles kan doen en dat het nuttiger is om de basis principes te kennen, dan om precies een patroon te volgen. Ik zal uitleggen hoe je begint, hoe je elke ronde vermeerdert, hoe je een ronde van kleintjes aan brengt, hoe je uiteindelijk een cirkel van je mandala maakt, hoe je van die cirkel een vierkant kunt maken en hoe je aan dat vierkant nog weer sierranden kunt aanbrengen.

Ik heb de mandala’s zelf gemaakt van Baby Merino wol van Drops, in acht kleuren (geel, oranje, rood, licht paars, donker paars, donker blauw, licht blauw en groen).  Voor het babydekentje heb ik in totaal 260 wol gebruikt, dus ik had aan één bolletje van elke kleur genoeg en twee van de donkerpaarse voor de rand. Voor de cirkel had ik 100 gram wol nodig toen ‘ie 44 cm diameter had (en dus pi*straal*straal = 3,14 * 22 * 22 = 1520 cm2). Als je wilt berekenen hoeveel wol je nodig hebt (als je even strak haakt en hetzelfde materiaal gebruikt als ik) dan kun je dus de straal bedenken en uitrekenen hoeveel wol je nodig hebt. Wil je bijvoorbeeld een cirkel van 1 meter doorsnee, dan doe je 3,14 * 50 * 50 = 7850 cm2 wol, gedeeld door 1520 = 5.2. Je hebt dus 520 gram wol nodig ongeveer voor een cirkel van een meter doorsnee. Op deze manier kun je overigens zelf van een cirkelwerkje ook bepalen hoeveel je nog nodig hebt voor een bepaalde grootte: je weegt je werk regelmatig en meet dan de straal op en gebruikt pi * straal * straal voor de oppervlakte van je cirkel.

De wol is voor een 3mm haaknaald volgens de wikkel, maar met Tunisch haken is het aan te raden een grotere haaknaald te gebruiken dan voor je materiaal geschikt is. Als je het met een te kleine naald doet, trekt je werk krom als een kommetje.

Een ander probleem wat je tegen komt als je een hele grote mandala maakt, is dat je het vermeerderen aan moet passen aan je materiaal en hoe strak je haakt. Net als met alles wat je in een cirkel haakt is er het risico dat het gaat golven. Op de foto hieronder zie je m’n tot nu toe grootste mandala, die rechtsonder bijna een kwart dubbel gevouwen ligt. Ik heb tijdens het haken niet opgelet en pas toen de cirkel 90 cm doorsnede had viel het me op dat ik ‘m echt niet meer recht kon strijken. De rekenmachine en het papiertje ernaast spreken boekdelen: ik en mijn man zijn vervolgens aan de slag gegaan om te kijken welke cirkels ik nog wel en niet moest meerderen om er in het vervolg voor te zorgen dat de cirkel wel plat zou worden. Die methode van berekenen staat onder het kopje ‘elke volgende ronde’. Dit project is overigens een dekentje voor in huis geworden; ik kon het niet over m’n hart verkrijgen om alles weer uit te halen!

DSC_0344

Eerste kleur in het midden van de mandala

Het deel wat niet met de tunische haaksteek wordt gemaakt is alleen het prille begin, de eerste kleur in het midden. Je begint met een magische cirkel met daarin 3 lossen (telt als eerste stokje) en 19 stokjes. Je sluit de ronde met een halve vaste in de derde losse van je eerste stokje. Tel nog even voor de zekerheid of je nu 20 stokjes hebt.

DSC_0347
DSC_0350

De tweede ronde doe je door drie losse (telt als stokje) en een stokje te haken in hetzelfde gat als je drie losse en dan twee stokjes in elk stokje van de vorige ronde te maken, dus 40 stokjes in totaal. Sluit de ronde met een halve vaste in de derde losse van de vorige ronde.

Nu begin je met het Tunische haken. Je hebt met Tunisch haken een heengaande toer en een teruggaande toer. In de heengaande toer zet je steken op je naald, in de teruggaande toer haal je een lusje op en trek je door twee lusjes, lusje op en door twee lusjes, lusje op en door twee lusjes tot je lusjes op zijn. (Omslaan, door twee, omslaan, door twee, etc. = dit noem ik vanaf nu O2 en doe je heel vaak).

Nu ga je de gele driehoekjes maken.

R1 Je steekt de naald in hetzelfde gat als waar je halve vaste zat om de cirkel te sluiten en je haalt een lusje op. Vervolgens haal je een lusje op in de volgende twee steken, tot je vier lusjes op je haaknaald hebt staan. Het is moeilijk om hier goede foto’s van te maken! Maar probeer het even uit. Als je er niet uit komt, reageer dan gerust op dit blog. Dan probeer ik er een filmpje van te maken.

DSC_0355

Vervolgens sla je een lus om de naald en haal je de draad door twee lusjes en herhaalt dit tot de lusjes op zijn.

DSC_0359
DSC_0360
DSC_0361
DSC_0364

R2 Nu komt het stuk wat ervoor zorgt dat de vormpjes wiebertjes worden i
.p.v. vierkantjes. Daarvoor moet je een steek meerderen. Dat doe je door een lusje op te halen tussen de twee eerste verticale balkjes vanaf je naald in. Dit wordt M1 genoemd. De precieze plek wijs ik hieronder aan met mijn vinger. Daarna haal je een lusje op in de volgende twee verticale streepjes en in de volgende steek van de cirkel, totdat je vijf lusjes op je naald hebt staan. Vervolgens 02 totdat je lusjes op zijn.

R3 Daarna haal je een lusje op in de vier verticale streepjes en in de volgende steek van de cirkel, totdat je vijf lusjes op je naald hebt staan. Vervolgens 02 totdat je lusjes op zijn.

R4 Om dit driehoekje af te maken haal je een lusje op in het eerste verticale streepje en trek je deze meteen ook door het lusje dat je nog op de naald had staan. Doe dit ook met de volgende drie verticale streepjes en doe tot slot een halve vaste in hetzelfde gat als waar je vorige rij eindigde. Nu heb je één driehoekje gemaakt.

DSC_0370


Herhaal R1 – R4 totdat je tien driehoekjes hebt in je cirkel. Het tiende driehoekje eindigt met een halve vaste in het gat waar het eerste driehoekje in begon.


Tweede kleur

DSC_0371
DSC_0372

R1 Voor het toevoegen van een nieuwe kleur zoek je het bovenste puntje van één van de wiebertjes van de vorige ronde. Het is de middelste steek van ieder wiebertje, dus als je twijfelt kun je ook tellen en de middelste pakken. Daar haal je een lusje op in je nieuwe kleur. Vervolgens haal je ook een lusje op in de overige steken van dat wiebertje en eentje van het wiebertje erna, zodat je vijf lusjes op je naald hebt staan. O2 totdat je lusjes op zijn. 

R2 Meerder door een lusje op te halen tussen de eerste twee verticale balkjes (M1) en haal vervolgens een lusje op in de volgende 3 verticale streepjes, en in de volgende steek van het volgende driehoekje, totdat je zes steken op je naald hebt staan. O2 totdat je lusjes op zijn.

R3 Haal lusjes op in de vier verticale balkjes en haal vervolgens een lusje op in de volgende steek van het volgende driehoekje, totdat je zes steken op je naald hebt staan. O2 totdat je lusjes op zijn. 

R4 Herhaal R3.

R5 Hier haal je weer een lusje op door het verticale balkje en meteen door de lus op je naald. Doe dit voor alle verticale balkjes. Als het goed is eindig je met een halve vaste in de bovenste punt van het volgende wiebertje.

Herhaal R1 – R5 nog negen keer. Je laatste rij van het tiende vierkantje komt weer uit in de eerste rij van het eerste vierkantje.

Werk de uiteinden van beide kleuren weg.

DSC_0377

Derde kleur

Je doet hier in principe weer hetzelfde als bij de vorige kleur, maar  je wiebertje wordt weer eentje groter.

R1 Hecht nieuwe kleur aan in de top van het wiebertje, en haal een lusje op in elke steek van het wiebertje én in de eerste steek van het volgende wiebertje (7 lusjes op de haak). O2.

R2 M1, haal een lusje op door elk van de vijf verticale balkjes en door de volgende steek van het volgende wiebertje (8 lusjes op de haak). O2.

R3-R6 Haal een lusje op in elk van de zes verticale balkjes en door de volgende steek van het wiebertje.

R7 Haal een lusje op door het verticale balkje en meteen door de lus van je haak voor alle verticale balkjes. Maak een halve vaste in dezelfde steek als waar R6 eindigde. 

Herhaal R1-R7 nog negen keer totdat je tien wiebertjes hebt in deze ronde. Knip de draad af en werk de uiteinden weg.

DSC_0378



Vierde kleur

Je doet weer hetzelfde als bij de vorige twee kleuren, alleen wordt je wiebertje weer eentje groter.

R1 Hecht nieuwe kleur aan in de top van het wiebertje, en haal een lusje op in elke steek van het wiebertje én in de eerste steek van het volgende wiebertje (8 lusjes op de haak). O2

R2 M1, haal een lusje op door elk van de zes verticale balkjes en door de volgende steek van het volgende wiebertje (9 lusjes op de haak). O2.

R3-R7 Haal een lusje op in elk van de zeven verticale balkjes en door de volgende steek van het wiebertje.

R8 Haal een lusje op door het verticale balkje en meteen door de lus van je haak voor alle verticale balkjes. Maak een halve vaste in dezelfde steek als waar R7 eindigde. 

Herhaal R1-R8 nog negen keer totdat je tien wiebertjes hebt in deze ronde. Knip de draad af en werk de uiteinden weg.


Kleine wiebertjes / vijfde kleur

DSC_0381

Het kan speelser ogen wanneer je af en toe een rondje kleine wiebertjes toevoegt. Persoonlijk vind ik dit het minst leuke van de mandala’s maken, omdat je zoveel losse draadjes overhoudt, en welke haakster houdt daar nou van 😉 Het idee is hetzelfde, op welke toer je er ook voor kiest om de kleintjes toe te voegen. Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen dit pas later te doen, als je bijvoorbeeld een bepaalde kleur meer of minder vaak wilt laten terugkomen. Bij het babydekentje gebruikte ik bijvoorbeeld de donkerpaarse kleur voor het hele dekentje en wilde ik deze in de mandala minder vaak terug laten komen. Daarom heb ik de donkerpaarse kleur klein gemaakt. Het principe is dat je de nieuwe kleur halverwege de vorige kleur aanhecht en half zo klein maakt als de vorige kleur.

R1 Hecht een nieuwe kleur aan halverwege een wiebertje. Als je de kleine wiebertjes maakt als vijfde kleur, dan hecht je een nieuwe kleur aan in het vijfde lusje vanaf de punt van het wiebertje. Vervolgens pak je een lusje door de twee overgebleven lusjes van dat wiebertje en eentje in het volgende wiebertje (4 lusjes op de haaknaald). O2.

R2 M1, lusje op halen in elk van de twee verticale streepjes én in de volgende steek van het volgende wiebertje (5 lusjes op de haaknaald). O2.

R3 Lusje ophalen in elk van de drie verticale streepjes én in de volgende steek van het volgende wiebertje (5 lusjes op de haaknaald). O2.

R4 Lusje ophalen in het verticale streepje en meteen door de lus op de naald *3, daarna halve vaste in de zelfde steek als laatste van R3.

Knip je uiteinde af en werk de draadjes weg. Herhaal dit nog negen keer rondom.


Elke volgende kleur

Ik hoop dat je nu een beetje doorhebt hoe het werkt! Voor de kleur ná de kleine wiebertjes doe je in principe weer hetzelfde als voor alle andere kleuren: je haakt aan in een punt (maakt niet uit of dat een punt van een groot of klein wiebertje is), je haalt een lusje op in elk van de steken van dat wiebertje én in de eerste steek van het volgende wiebertje, dan O2. Dan M1, vervolgens haal je een steek op in elk van de verticale balkjes én de volgende steek van het volgende wiebertje tot je bij de top van het volgende wiebertje bent aangekomen. Dan werk je dat wiebertje af door telkens een lusje meteen door het verticale balkje én door de lus op je naald te halen, totdat je met een halve vaste sluit. Ik hoop dat dit zo duidelijk is! Zo niet, schrijf gerust een berichtje onder deze blogpost, dan geef ik daar zo snel mogelijk antwoord op.

Als je bij elke ronde vierkantjes M1 blijft doen, gaat je cirkel na een tijd golven (zie foto bovenaan). Daarom moet je berekenen per ronde of je de volgende ronde wel of niet vermeerdert. Bij mij ging het vermeerderen elke ronde goed tot ronde 12, als je de gele middencirkel als ronde 1 telt. Dit verschilt echter per persoon en hoe strak je haakt en wat voor materiaal je gebruikt, dus ik kan je aanraden om vanaf ronde 10 te gaan meten en rekenen. Dat klinkt als een saai proces, maar bij de grote rondes deed ik ongeveer 4-5 uur over één rondje, dus dan is eens in de 4-5 uur twee dingen uitrekenen ook niet zo veel belasting 😉 De banen met verdubbelingswiebertjes tel je niet mee, dat zijn uitzonderingen.

Benodigdheden: rekenmachine, pen en papier, centimer, beetje geduld.

Aantal steken per vierkantje = (pi * diameter) / (aantal wiebertjes * steekgrootte)
Steekgrootte = (pi * diameter) / (aantal vierkantjes * aantal steken per vierkantje)

Pi = 3,14
Diameter = gemeten op het punt waar twee wiebertjes van dezelfde kleur elkaar raken. Meet dit een paar keer per kleur, want doordat het handwerk is en je eraan kunt trekken verschilt het nog wel eens een beetje. Neem het gemiddelde.

Voor mijn grote mandala heb ik een tabelletje gemaakt:

KleurAantal wiebertjesAantal stekenDiameterSteekgrootte
Rood 1105100,63
Paars 1106130,68
Blauw1204170,66
Lichtblauw 1205200,63
Groen 120624,50,64
Geel 220728,50,64
Oranje 220834 0,66
Rood 220940 0,70
 Donker paars 2 40 5 45 0,71
 Donker blauw 2 40 6 47 0,61
 Licht blauw 2 40 6 51 0,66
Groen 2 40 7 55 0,62
 Geel 3 40 7 60 0,68
 Oranje 3 40 864,50,63
 Paars 3 80470 0,68
 Donker paars 3 80475 0,74
 Donker blauw 3 80577 0,60
 Licht blauw 3 80580 0,63
 Groen 3 80586 0,67
 Geel 4 80589 0,69
 Oranje 4 80594 0,69
 Rood 4 80697 0,63

Mijn steekgrootte varieert dus van 0.60 tot 0.70 ongeveer. Ik neem daarom 0.65 als steekgrootte voor het berekenen van al mijn volgende rondes. Als ik twijfel over of ik bijvoorbeeld 5 of 6 steken moet doen, maak ik ze kleiner i.p.v. groter. Rekken doet het wel, maar als het golft is het lelijker.

Als ik nu de volgende baan wil weten, meet ik de diameter van punt tot punt van mijn laatste ronde. Dat is namelijk hetzelfde punt als waar de wiebertjes elkaar in de volgende ronde met de punten raken. Dan doe je 3.14 * die diameter. Dat deel je vervolgens door (aantal vierkantjes * je gemiddelde steekgrootte). Succes!!!


Van mandala naar cirkel

DSC_0385

Om van de mandala uiteindelijk een cirkel te maken, hecht je de kleur aan aan de bovenkant van één van de wiebertjes. Vervolgens haal je een lusje op in elk van de steken van dat wiebertje én in de eerste steek van het volgende wiebertje. O2 totdat er nog drie lussen op je naald staan: daar haal je in één keer je lusje doorheen. Je doet geen M1, maar haalt wel een lusje op in elk van de verticale streepjes. Weer O2 totdat je nog drie lusjes op de naald hebt staan en haal dan in één keer je lusje erdoorheen. Herhaal dit tot je aan de top van je volgende wiebertje bent. Je kunt ervoor kiezen om in de top van elk wiebertje nog een (halve) vaste te maken, dit heeft te maken met de omvang van je mandala. Test even uit wat mooier wordt.


Van cirkel naar vierkant

Dit vind ik zelf het lastigste om mooi te krijgen en ook om te beschrijven. Dit heeft namelijk heel erg te maken met hoe groot je mandala is en hoe groot je je vierkant erom heen wil hebben. Bovendien krult het enorm (zie de speldjes in de foto’s) en daarom is het moeilijk om te zien wanneer het goed gaat. Je begint met een ketting van lossen, startend in de punt van een wiebertje, die lang genoeg is. Lang genoeg wil zeggen dat als je ‘m haaks op je haakwerk legt, dat ie dan aan beide kanten de cirkel voorbij gaat. Ik heb een ketting van 30 gemaakt in de foto’s, maar zou een volgende keer een stuk minder lossen opzetten voor een even grote mandala.

R1 Haal je een lusje op in de tweede en derde losse vanaf je naald (3 lusjes op je naald). O2.

R2 Haal een lusje op in de eerste verticale streep, M1, haal een lusje op in de volgende losse van je lossenketting (4 lusjes op de naald). O2.

R3 Haal een lusje op in elk van de twee verticale strepen, M1, haal een lusje op in de volgende losse van je lossenketting (5 lusjes op de naald). O2.

Herhaal dit totdat je lossen ‘op’ zijn, dit verschilt dus omdat je zelf kiest hoe lang je lossenketting is.

DSC_0386

Nu heb je een driehoekig flapje wat enorm krult aan je mandala zitten (zie foto). 

Haal een lusje op in elk van de verticale streepjes die je nu op je naald hebt staan en in de volgende steek van je mandala. Als het goed is heb je nu evenveel lusjes op je naald staan als de lossenketting + 2. O2.

Afhankelijk van de grote van je mandala moet je nu elke keer een lusje ophalen in elk van de verticale streepjes behalve de laatste, die sla je over, en daarna in de volgende van je cirkel. Als je een immens grote mandala hebt moet je minder vaak overslaan, als je een inimini mandalaatje hebt kan het zijn dat je vaker moet overslaan. (Ik zei al dat dit stuk het lastigste uit te leggen was….) Het is dus een beetje experimenteren. Leg je werk tussendoor vaak plat neer (desnoods met speldjes in de bank) zodat je kunt kijken of je goed gaat! En schrijf op wat je doet als het goed gaat: je moet namelijk vier punten maken dus dan kan je voor de volgende punten gewoon herhalen wat je al uitgevogeld hebt!

DSC_0388
DSC_0390

Dit herhaal je tot je in het midden van de mandala bent belandt, daarna vermeerder je weer door een M1 toe te voegen nadat je een lusje op hebt gehaald in alle verticale streepjes en vlak voordat je een lusje ophaalt in de cirkel. Je kunt aan de verticale streepjes zien of het goed gaat met meerderen en minderen. 

Herhaal het meerderen totdat je precies een kwart van de cirkel gehad hebt. Dit kun je zien door het totaal aantal wiebertjes door vier te delen en plus 1 te doen en te kijken of je van punt tot punt gegaan bent bij zoveel wiebertjes. Ik had in totaal 20 wiebertjes en ging dus voor zes wiebertjes van punt tot punt per kwart. (Snap je het nog….?)

Als je bij de punt van het laatste wiebertje bent aangekomen, ga je een punt maken zoals op de foto hierboven. Hiervoor minder je elke rij; je slaat het laatste verticale streepje over als je lusjes op haalt, net zolang totdat er geen verticale streepjes meer over zijn en je dus een puntje hebt zoals op de foto hierboven. Daarna doe je weer hetzelfde als je deed bij het starten met de lossenketting, alleen gebruik je nu geen lossenketting maar de punt die je net gemaakt hebt!

Nu heb je alle ingrediënten en tools in huis om het vierkant af te kunnen maken.

DSC_0391

Sierranden

Ik vond het dekentje een beetje gek toen het nog een vierkant was, en bovendien te klein om in onze co-sleeper te passen, daarom heb ik er rondom een aantal sierrandjes aan gemaakt.

Om een sierrand aan je vierkant te kunnen maken, doe je eigenlijk weer hetzelfde als je gedaan hebt voor het vierkant om de cirkel: je maakt een ketting van lossen, gebruikt die als basis om de tunische steken op te zetten. Ik had vijf lossen als basis voor de randjes. Haal een lusje op in de eerste en tweede losse vanaf je naald, O2. Haal vervolgens een lusje op in de verticale streepjes en de volgende losse, O2. Herhaal dit totdat je lossen op zijn. Haal dan een lusje op in de vier verticale streepjes en in de kant van je vierkant. Herhaal dit totdat je op de punt bent. Maak daar weer een punt door elke keer een steek te minderen. Doe dit vier keer als je helemaal rondom je vierkant wilt.

Je kunt ook ervoor kiezen om maar aan één kant een randje toe te voegen. Maak dan een ketting van lossen zolang als je de rand wilt laten zijn, haal in elke losse een lusje op en in de eerste steek van de zijkant van je vierkant, O2. herhaal dit tot je aan de overkant van je werk bent.

DSC_0411

LM101487 edited

Creatieve, enthousiaste en lieve Iris van Meer is het gezicht achter Een Mooi Gebaar en vertaalt, ontwerpt en deelt meer dan duizend haakpatronen met jullie op dit stukje internet.

Mijn verhaal, over hoe ik van onhandige knutselaar toch nog creatieve ondernemer ben geworden, lees je hier: Mijn Verhaal

Als je contact met Iris wil opnemen, ga je naar de contactpagina

Delen is lief!